Serviceuitleg voor JA-110F
Bedrade waterdetector
Dit product is een onderdeel van het JABLOTRON JA-100 alarmsysteem. De detector dient voor de indicatie van de overstroming in de te bewaken ruimte (kelder, badkamer). Het reageert op de toestand (het meldt activering, overstroming van elektroden en deactivatie van de situatie, zakken van waterpeil, wegpompen van water). De detector is direct vanuit de buskabel gevoed. Het product is bestemd voor montage door een geschoolde technicus met een geldend Jablotron certificaat.
Installatie
De detector is bestemd voor detectie van een overstroming, d.w.z. is niet geconstrueerd om permanent onder water te blijven. Het is niet geschikt voor overstromingdetectie met een agressieve vloeistof, bijv. niet in een reservoir van afvalwaterzuiveringsinstallatie.Β
Afbeelding: 1 β doorverbinding naar de buskabel; 2 β montagegat Γ 3,1 mm; 3 β geel signaallichtje van de storing; 4 β rood signaallichtje van de activering; 5 β detectie-elektroden
1. Kies een geschikte plaats voor het plaatsen van de detector en ook een geschikte plaats voor de aansluitklemmen van de buskabel of de JA-110T scheiding van de bus, indien vereist. Voor de plaatsing van de aansluiting op de bus kan de JA-190PL doos voor elektrische installaties gebruikt worden.
2. Sluit de buskabel (1) aan op de klemmen.
Voor het aansluiten van de BUS moet het systeem van de voeding zijn losgekoppeld.
Wanneer de module buiten de te bewaken ruimte is geplaatst, moet de BUS-toevoer door de JA-110T scheiding van de bus zijn voorzien.
3. Volg verder de installatiehandleiding van de centrale op. Basisstappen:
a. Na het aanzetten knippert het gele signaallichtje (3) omdat de detector niet in het systeem is ingedeeld.
b. In het F-Link programma op de kaart Randapparaten de gewenste positie kiezen en met de Inlezen toets de leermodus opstarten.Β
c. De detectie-elektroden (5) kort doorverbinden β daarmee leert de detector en het gele signaallichtje (3) zal doven. Tip β de elektroden met elkaar doorverbinden met een vochtige vinger.
Eigenschappen van de detector instellen
Dit wordt door het F-Link programma gedaan β kaart Randapparaten. Op de positie van de detector de Interne instellingen kiezen. Een dialoog verschijnt, waarin ingesteld kan worden:
Vertraging van de reactie op inloop: tijdfilter om de immuniteit tegen valse activering te verbeteren β instelling van 0,5sec ... 300sec bepaalt, hoe lang de detectie-elektroden doorverbonden moeten zijn, voordat de centrale de activering inschakelt.
Omgekeerde reactie van inloop: (inversie) vanuit de fabriek is er ingesteld dat het systeem op doorverbinding van elektroden reageert (overstroming). Men kan ook de omgekeerde reactie kiezen.Β
LED indicatie bij communicatie: maakt het mogelijk het rode signaallichtje dat zowel activering als inactivering van de detector door een keer te knipperen indiceert, uit te zetten. In de servicemodus is de indicatie altijd actief.
Indicatie van alarm: Indien ingeschakeld, indiceert het rode signaallichtje (4) door herhaaldelijk tweemaal kort te knipperen, de overstroming, ook na het zakken van het waterpeil, als de elektroden niet meer doorverbonden zijn. Het knipperen blijft aan tot de indicatie door de centrale wordt opgeheven (opnieuw wapenen, uitzetten in het menu of begin van de service).
Technische parameters
Voeding vanuit de BUS van de centrale 12 V (9 β¦15 V)
Stroomverbruik bij stand-by 5 mA
Stroomverbruik voor keuze van kabel 5 mA
Detector reageert op wateroverstroming
Afmetingen 53 x 20 x 10 mm
Omgeving conform CSN EN 50131-1 II. binnen, algemeen
Bereik werktemperaturen -10 t/m + 40 Β°C
Voldoet verder aan CSN EN 50130-4, CSN EN 55022
Installatie
De detector is bestemd voor detectie van een overstroming, d.w.z. is niet geconstrueerd om permanent onder water te blijven. Het is niet geschikt voor overstromingdetectie met een agressieve vloeistof, bijv. niet in een reservoir van afvalwaterzuiveringsinstallatie.Β
Afbeelding: 1 β doorverbinding naar de buskabel; 2 β montagegat Γ 3,1 mm; 3 β geel signaallichtje van de storing; 4 β rood signaallichtje van de activering; 5 β detectie-elektroden
1. Kies een geschikte plaats voor het plaatsen van de detector en ook een geschikte plaats voor de aansluitklemmen van de buskabel of de JA-110T scheiding van de bus, indien vereist. Voor de plaatsing van de aansluiting op de bus kan de JA-190PL doos voor elektrische installaties gebruikt worden.
2. Sluit de buskabel (1) aan op de klemmen.
Voor het aansluiten van de BUS moet het systeem van de voeding zijn losgekoppeld.
Wanneer de module buiten de te bewaken ruimte is geplaatst, moet de BUS-toevoer door de JA-110T scheiding van de bus zijn voorzien.
3. Volg verder de installatiehandleiding van de centrale op. Basisstappen:
a. Na het aanzetten knippert het gele signaallichtje (3) omdat de detector niet in het systeem is ingedeeld.
b. In het F-Link programma op de kaart Randapparaten de gewenste positie kiezen en met de Inlezen toets de leermodus opstarten.Β
c. De detectie-elektroden (5) kort doorverbinden β daarmee leert de detector en het gele signaallichtje (3) zal doven. Tip β de elektroden met elkaar doorverbinden met een vochtige vinger.
Eigenschappen van de detector instellen
Dit wordt door het F-Link programma gedaan β kaart Randapparaten. Op de positie van de detector de Interne instellingen kiezen. Een dialoog verschijnt, waarin ingesteld kan worden:
Vertraging van de reactie op inloop: tijdfilter om de immuniteit tegen valse activering te verbeteren β instelling van 0,5sec ... 300sec bepaalt, hoe lang de detectie-elektroden doorverbonden moeten zijn, voordat de centrale de activering inschakelt.
Omgekeerde reactie van inloop: (inversie) vanuit de fabriek is er ingesteld dat het systeem op doorverbinding van elektroden reageert (overstroming). Men kan ook de omgekeerde reactie kiezen.Β
LED indicatie bij communicatie: maakt het mogelijk het rode signaallichtje dat zowel activering als inactivering van de detector door een keer te knipperen indiceert, uit te zetten. In de servicemodus is de indicatie altijd actief.
Indicatie van alarm: Indien ingeschakeld, indiceert het rode signaallichtje (4) door herhaaldelijk tweemaal kort te knipperen, de overstroming, ook na het zakken van het waterpeil, als de elektroden niet meer doorverbonden zijn. Het knipperen blijft aan tot de indicatie door de centrale wordt opgeheven (opnieuw wapenen, uitzetten in het menu of begin van de service).
Technische parameters
Voeding vanuit de BUS van de centrale 12 V (9 β¦15 V)
Stroomverbruik bij stand-by 5 mA
Stroomverbruik voor keuze van kabel 5 mA
Detector reageert op wateroverstroming
Afmetingen 53 x 20 x 10 mm
Omgeving conform CSN EN 50131-1 II. binnen, algemeen
Bereik werktemperaturen -10 t/m + 40 Β°C
Voldoet verder aan CSN EN 50130-4, CSN EN 55022